Gemeente Gemeente Hove

05-Kasteeldomein Weyninckhoven, Geelhandlaan 1

Het kasteel Weyninckhoven werd al vermeld in een charter van Sint-Rombouts van 1265 en in 1270 was het goed in handen van ridder Goswin Bok, een grootgrondbezitter die een vooraanstaande rol speelde aan het hof van de hertogen van Brabant. Het was toen een ‘castrum’ of versterkte plaats (fort, kamp). Vermoedelijk verkocht hij het goed in 1270 aan de Duitse orde van Pitzemburg, een geestelijke instelling die oorspronkelijk de ridders verzorgde die naar het Heilig Land trokken bij de kruistochten.

In een Antwerpse schepenbrief van 1421 komt de ‘hoeve Wanecoven’ voor als bezitting van de schoonouders van ridder Wouter van der List, schepen en schout van Antwerpen. Hij verkocht het aan Joos van der Tanneriën, die het al in 1426 overdroeg aan Pieter Pot, de stichter van de Pieter Potabdij in Antwerpen. Pieter Pot (1375-1450) trok op twintigjarige leeftijd naar Egypte en Syrië, waar hij fortuinen vergaarde in de handel met het Westen. Pot werd op ‘Wanninckhoven’ opgevolgd door zijn dochter Machteld, die gehuwd was met ridder Arnold van de Werve. Machteld Pot overleed in 1482; haar zoon Niklaas van de Werve erfde het goed. Tot 1557 bleef het in handen van de familie van de Werve.

Daarna werd het bewoond door de familie ’t Seraerts en door huwelijken van de erfgenamen ervan onder de naam Van der Rijt en van Halmale (1677-1792). Korte tijd voor of na de dood van Filips II op 15 september 1598 moet het hof herbouwd of nieuw opgebouwd zijn. De gemeentewerklieden troffen in 1951 bij de veranderingswerken van het kasteel tot gemeentehuis in de kelder immers een eiken balk aan met daarop de datum 1596 of 1599. De van Halmales, die in Antwerpen tot de voornaamste families werden gerekend, waren gedurende meer dan honderd jaar eigenaars van het ridderlijk hof Wijninckhoven, zoals zij het steeds zullen noemen, bezitten.

In 1793 werd het kasteeldomein in een openbare verkoping op de Vrijdagmarkt in Antwerpen toegewezen aan Helena-Maria Geelhand. Het had toen ongeveer zijn huidige uitzicht: kasteel, hovenierswoning, stallingen, remises en park, alles omgeven door een hofgracht. Met de komst van de vijfendertigjarige kasteelvrouw woonde de familie Geelhand er zo’n honderdvijftig jaar, zodat de Hovenaars het hof Weyninckhoven, het hof van Geelhand gingen noemen. De Geelhands stonden in Antwerpen bekend als een zeer christelijke, maar ook zeer vrijgevige familie. Zij waren betrokken in koloniale ondernemingen. In 1728 werd de familie door koning Karel VI in de adelstand opgenomen. In de Hollandse tijd stonden de Geelhands als één van de meest aanzienlijke en vermogende families van Antwerpen bekend. In 1877 werd jonkheer Edmondus Joseph Geelhand de nieuwe kasteelheer. Hij stichtte een jaar later de fanfare Sint-Laureys (het nu nog bestaande Koninklijk Harmonieorkest Sint-Laureys Hove). Omstreeks 1900 liet zijn erfgenaam Ludovic Geelhand een vleugel bijbouwen. Daar bevinden zich nu op de gelijkvloerse verdieping de keuken en een deel van de raadzaal.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het kasteel bezet door Duitse militairen en na de oorlog deed het voor korte tijd dienst als onderkomen om ondervoede stadskinderen terug op krachten te laten komen. De familie Geelhand bleef eigenaar tot het in 1951 werd aangekocht door de gemeente om het in te richten tot gemeentehuis en -park. Van het domein met een oppervlakte van 56 hectare, 85 are en 65 centiare werd iets meer dan 8 hectare door de gemeente gekocht voor 400.000 Belgische frank. De overige 48 hectare van het voormalige kasteeldomein werden verkaveld en er ontstond een villawijk. Het gemeentebestuur ging de verbintenis aan om de namen Geelhand en Weyninckhoven aan het eigendom te behouden. Ook had de gemeente bij de aankoop de verbintenis aangegaan om op de gronden ten oosten van de tuin een gemeentelijk sportterrein aan te leggen. Daar werd een sporthal (‘Weyninckhoven’, nu ‘het Sportpark’) gebouwd. Het ministerie van Binnenlandse zaken gaf geen gunstig advies om een bijkomende lening aan te gaan voor het uitvoeren van aanpassingswerken. De verbouwingswerken van kasteel tot gemeentehuis werden uitgevoerd door de gemeentewerklieden, bijgestaan door Hovese vaklieden onder leiding van de architecten Albert Quittelier en Leo Loos. Op de gelijkvloerse verdieping werden twee aanpalende ruime zalen tot één grote raad- en trouwzaal ingericht naast een politiebureel. Alle administratieve diensten werden gecentraliseerd op de eerste verdieping. In 1952 werd het gebouw in gebruik genomen als gemeentehuis. Bij de inhuldiging benadrukte burgemeester Claessens dat de familie Geelhand haar eigendom niet verkocht had, maar als het ware gratis had geschonken aan de gemeente. Restauratiewerken gebeurden nog in de jaren 60 en in 1975, maar de buitenzijde van het gebouw bleef ongewijzigd.

Volgens architect R. De Bruyn is het een neo-classicistisch kasteel van het einde van de achttiende of het begin van de negentiende eeuw. Op het dak van het gemeentehuis staat een smeedijzeren windwijzer met een koperen ‘Geelhand’, naar het wapenschild van de familie Geelhand. Volgens de legende zou Gerrits van Ceulen in 1573 tijdens de belegering van de stad Leiden door de Spanjaarden getracht hebben de Spaanse vlag te bemachtigen. Tijdens de schermutselingen die daarmee gepaard gingen, werd de onfortuinlijke ridder de linkerhand afgehouwen. Door dit wapenfeit zou de naam van Ceulen veranderd zijn in ‘Geheelhand’, wat werd samengetrokken tot Geelhand.

Tijdens de openingsuren van het gemeentehuis kan je een kijkje nemen in de raadzaal op de gelijkvloerse verdieping. Daar treffen we werken aan van de kunstenaar J.B. Huysmans. De gebrandschilderde glasramen zijn van de hand van glazenier Jan Wouters uit Hove.