Ten noorden van de Rupel en de Nete bezit de provincie Antwerpen uitzonderlijk weinig Romaanse relicten. Het ontdekken van een in brokken geslagen Romaanse doopvont tijdens de restauratie van de Sint-Laurentiuskerk in 1968 was dan ook een uitzonderlijke vondst. De brokken waren tamelijk goed intact gebleven en werden zorgvuldig in elkaar gepuzzeld, zodat de meer dan 800 jaar oude doopvont uit zwarte Doornikse hardsteen gered werd voor de toekomst. Het juist dateren van de doopvont is een hachelijke onderneming: over geen enkele stenen Romaanse doopvont van ons land vindt men een exacte datum. De belangrijkste periode van de Romaanse doopvontateliers in Doornik mag wel van 1145 tot 1170 worden gesitueerd. De nauwe verwantschap van Hove met de leeuwen op het bekken van Lincoln (Engeland) doet L. Hellemans veronderstellen dat de Hovese doopvont uit het derde kwart van de twaalfde eeuw zou zijn, misschien wel van dicht bij het midden van deze eeuw.
De oorspronkelijke doopvont was een vierkante kuip van 88 centimeter zijde. Aan elke zijkant was ze versierd met drie staande leeuwen, aan de bovenkant met voluten (kruisvormige of spiraalvormige versieringen). Het doopbekken is behalve door de al lang onverklaarbaar geworden iconografie ook interessant voor de tamelijk gave toestand van het onderstel van de kuip: een basisvoet en vijf zuilen met specifieke verbindingsstukken. Een tiental jaren na de vondst werd in de kerk van de nabijgelegen gemeente Kontich, die vroeger moederparochie van Hove was, een gelijkaardige doopvont gevonden. Men vermoedt dat de abdij van Lobbes, die in de streek de grondlegger was van de kerstening, deze twee vonten tegelijk besteld heeft, de ene voor Kontich en de andere voor Hove.
De eerste stenen romaanse doopvonten ontstonden in het huidige Duitsland, Noord-Frankrijk en België omstreeks 1050. De versiering van de kuipen bestond oorspronkelijk uit dieren of vreemde wezens, maar op het einde van het romaanse tijdperk versierde men de kuipen meer en meer met uitbeeldingen van Bijbelverhalen of taferelen uit heiligenlevens omdat de voorheen afgebeelde dieren te onchristelijk waren. Zoals bij veel romaanse doopvonten zijn ook de zijvlakken van de Hovese kuip twee aan twee gelijk van voorstelling. Ieder vlak is bijna volledig bedekt met de afbeeldingen van drie gelijkaardige symbolische dieren. Op twee van de vier zijden staan twee dieren met hun koppen tegenover elkaar met tussen hen in een symbool dat opvallend veel gelijkenis vertoont met de Franse fleur de lise of levensbloem. Op de andere twee zijden staan drie ernstig beschadigde, achter elkaar lopende dieren. Zij vertonen wel enige verschillen met de dieren op de eerste twee zijden. Zo zijn zij bijvoorbeeld voorzien van een overdreven groot mannelijk geslachtsorgaan, wat heel uitzonderlijk is, alsook de manen en de voeten, die een verschillende ligging hebben. Op de bovenzijde van de Hovese doopkuip bemerkt men nog de fragmenten van vierbandspiralen. De spiraal wordt als een doopselsymbool beschouwd: het eeuwige leven wordt in dit aardse eindige leven aan de mens geschonken door dit sacrament. De dieren werden beïnvloed door de miniatuurkunst van de Benedictijnse monniken uit Noord-Frankrijk en Engeland. De zeker doelbewuste voorstelling van de zes dieren met een zo duidelijk geslachtsorgaan doet vermoeden dat hier een bijzondere nadruk wordt gelegd op het onderhouden van het zesde gebod: Gij zult geen overspel doen en zijn aldus een uitbeelding van de wellust die moet bekampt worden. De andere leeuwen zijn dan het symbool van de zuiveren, zij die leven in het teken van de genade, het licht, de heiligheid, geschonken door het doopsel.